Schumann werd rond 1850 geplaagd door doodsangsten en waanvoorstellingen, wat zijn muziek veranderde. De late kamermuziekwerken, acht werken met verrassende combinaties van instrumenten en soms als ‘sprookjes’ betiteld, dateren uit deze periode. Schumanns schrijfwijze beperkte zich hier tot de essentie, wat deze sprookjes ‘unheimlich’ laat klinken.
Absil, die voortreffelijk voor piano schreef en de modernistische muziek-ontwikkelingen op de voet volgde tijdens het interbellum, liet zich leiden door de componeerstijl en de esthetiek van Schumann.
Kurtág en Schumann delen een muzikale beleving; een haast ondraaglijke intensiteit, een band met de literatuur, de suggestie van het fragmentarische en de oerkracht van de ‘Innere Stimme’ (die Schumann meende te horen).
Voorstellen:
Robert Schumann: Märchenerzählungen op. 132 voor altviool, klarinet en piano, 1853/54 (16’)
György Kurtág: Hommage à R. Sch. op. 15d voor altviool, klarinet en piano, 1990 (9.30’)
Robert Schumann: Märchenbilder op. 113 voor altviool en piano, 1851 (16’)
Jean Absil: Hommage à Schumann op. 67 voor piano, 1946 (5’30)
Robert Schumann: Drei Fantasiestücke op. 73 voor klarinet (cello) en piano, 1849 (12.30’)
Robert Schumann: Pianokwartet op. 47, 1842 (28′)
Robert Schumann: Pianokwintet in ES op. 44, 1842 (31′)
Voor Schumann volstaan als inspiratiebron een aantal karakteristieke akkoorden, een opvallend ritme, een geste, een ademhaling,… Het “aus fast nichts Musik machen”, zoals Kurtág het vandaag omschrijft. Met een regelmaat horen we in zijn late kamermuziek passages waarin angst en vertwijfeling de drijfveren lijken te zijn en klinken deze ‘sprookjes’ grimmig of obsessief, zoals het derde deel van Märchenbilder.
Absils ‘Hommage à Schumann’ op. 67 bevat drie deeltjes: Marche ( Moderato), Impromptu (Allegretto) en Mouvement perpétuel (Vivo).
In de opbouw van Kurtágs ‘Hommage à R. Sch.’ uit 1990, waarvan de eerste schetsen dateren uit de jaren ’70, zit ook een verwantschap met de zes delen van Das Lied von der Erde van Gustav Mahler, een werk dat eveneens besluit met een ‘Abschied’.
Kurtágs delen zijn soms uiterst kort. Ze dragen poëtische titels die naar de literaire wereld van Schumann verwijzen. De partituur is bijzonder gedetailleerd en bevat ontzettend veel aanwijzingen over klank, dynamiek en karakter. Het klankenmateriaal bestaat veelal uit traditionele elementen, op een originele manier samengevoegd.
In het slotdeel, dat tweemaal zo lang duurt dan de overige vijf deeltjes samen, verzoent Meister Raro (een Schumannfiguur) de polyfonie van Guillaume De Machaut met een Mahleriaanse treurmars tot een Bach-passacaglia. Hij maakt gebruik van het Hongaarse parlando-rubato en een Weberniaanse ascese, totdat een pianissimo van de grote trom het afscheid definitief maakt.
Bronnen: György Kurtág: Entretiens, textes, écrits sur son oeuvre. Contrechamps éditions, Genève, 1995. Teksten van Jan Michiels bij de cd-opname ‘Hommaga à R.Sch…’, Etcetera KC 4016. G. van der Leeuw: Schumanns kamermuziek met piano. W. Brons: Gedachten over de late Schumann. Piano Bulletin 2006, 24e jaargang nr. 3. EPTA Nederland.